16.03.2022 | Grondrecht – Greenpeace – Thomas Goorden – Bond Beter Leefmilieu
- Visie van de coalitie (BBL – Goorden – Greenpeace – Grondrecht) over het BBO en de saneringsaanpak van OVAM
In de inleiding van het niet-technisch verslag van het BBO (1st Gefaseerd Beschrijvend Bodemonderzoek – Gebied ten zuiden van de autosnelweg E34 & 3M-fabriek Zwijndrecht Initiële beoordeling van de humane risico-evaluatie voor PFAS in de bodem) staat het volgende te lezen:
“Gezien de complexiteit van het BBO is in overleg met de OVAM beslist dat deze update in verschillende fasen zou worden uitgevoerd. Voor elke geïdentificeerde BBO-fase zou een op zichzelf staand gefaseerd BBO rapport worden opgesteld dat bij de OVAM zou worden ingediend.”
Algemene, maar zeer terechte vragen die hier meteen al rijzen zijn:
- Waarom heeft OVAM in overleg met ERM beslist dat het BBO in verschillende fasen moet worden uitgevoerd?
- Hoe kan er een volledig waterdicht bodemsaneringsplan voor de gehele vervuilde regio worden opgesteld als er nog maar slechts een gebied van 2,5-3 km ten zuiden van de E34 in kaart wordt gebracht?
- We kunnen begrijpen dat er gefaseerd gesaneerd moet worden, maar we kunnen niet begrijpen dat de vervuiling gefaseerd in kaart moet worden gebracht. Dit zijn twee totaal verschillende zaken. Door vanaf het begin niet de volledige vervuilingspluim in kaart te brengen, wordt het probleem niet bij de wortels aangepakt. Door nog maar voor 1 klein segment (enkel woon- en landbouwgebied van gemeente Zwijndrecht en stukje Beveren) een BBO, en volgend daarop een saneringsplan op te stellen, bestaat het risico dat andere gebieden moeilijker of mogelijks niet te saneren worden.
Onze terechte bedenkingen bij de opzet van dit BBO en wat er in ‘onderling overleg’ tussen ERM (3M) en OVAM is besloten om te gaan onderzoeken:
- In het rapport van het BBO staat op pagina 1 onder de titel “1.1 Achtergrond van het project en regelgevend kader” het volgende:
“Er is besloten om het BBO gefaseerd aan te pakken, waarbij de eerste fase beperkt blijft tot de bodem (vaste deel van de aarde), zowel op als buiten het terrein van de 3M-fabriek. Aangezien de bemalingswerken van de lopende Oosterweelwerken hun invloed hebben op de plaatselijke waterhuishouding, is besloten om de volgende fase van het BBO voor het grondwater te starten op het einde van de bouwwerkzaamheden (naar schatting in 2025), zodat de nieuwe hydrogeologische situatie kan worden meegenomen.”- Hier wordt al heel duidelijk dat de Oosterweelwerken prioriteit hebben op het geheel in kaart brengen van en een volledige sanering van het vervuilde leefgebied. De coalitie kan niet akkoord gaan met deze werkwijze en pleit ervoor om eerst een waterdicht saneringsplan op tafel te hebben, waarvan zeker is dat de Oosterweelwerken deze niet in gedrang brengt, alvorens verder te gaan graven. (zie ook visienota omtrent sanering omgeving 3M van de coalitie)
- Door geen rekening te houden met grondwater (en dus ook uitloging naar oppervlaktewater), ontstaat een onredelijk risico dat de vervuiling van o.a. grondwater in de omgeving en de Schelde die de voorbije decennia heeft plaatsgevonden nog vele jaren zou doorzetten. Dit terwijl talloze gezondheids- en milieunormen in de omgeving al zwaar overschreden zijn. Een deugdelijk saneringsplan moet dus minstens een onderzoek bevatten naar de onmiddellijke en sterke reductie van de vuilvracht richting grond- en oppervlaktewater.
- In het rapport van het BBO staat op pagina 1 onder de titel “1.1 Achtergrond van het project en regelgevend kader” het volgende: “De beoordeling van het verspreidingsrisico en het ecotoxicologische risico voor de waargenomen PFAS-verbindingen, alsook de beoordeling van het humane risico voor de overige landgebruiken (inclusief op het 3M-terrein), zullen in een volgende fase van het BBO worden besproken.”
- De coalitie is van mening dat ecotoxicologische én indirecte humaantoxicologische risico’s ook moeten meegenomen worden in het BBO en wijst er op dat dit een wettelijke verplichting is.
- De coalitie pleit dat alle bestemmingstypen nu al in kaart moeten worden gebracht alsook de interactie tussen nauw aansluitende bestemmingstypes. Praktisch gesproken: Als een industrieel terrein tegen een natuurgebied ligt, moet daarmee uiteraard rekening gehouden worden.
- De coalitie verwijst hiervoor ook naar wat Vlarebo eist en omschrijft als doel van een beschrijvend bodemonderzoek en bijbehorende taken:
- Het type, de aard en de oorsprong van verontreinigende stoffen bepalen;
- Bepaling van de hoeveelheid, de concentraties en de omvang van de verontreinigende stoffen die op het terrein zijn aangetroffen (de gehele vervuilingspluim);
- Het risico van verspreiding van deze verontreinigende stoffen te evalueren (uitloging naar grondwater, maar ook oppervlaktewater en luchtverontreiniging in kaart brengen);
- De risico’s van de verontreinigende stoffen voor de volksgezondheid en het milieu evalueren. (humaan en ecotox en dus ook alle bestemmingstypes, ook natuur- en landbouwgebied!)
- In het rapport van het BBO staat op pagina 2 onder de titel “1.2 Projectgebied” het volgende:
“De afperking van de PFAS-verontreiniging tot aan de richtwaarde voor PFOS van 3 μg/kg ds was in dit stadium niet haalbaar. Dit houdt verband met de veronderstelde vermenging met andere niet-3M-gerelateerde PFAS-bronnen en met de aanwezigheid van een verhoogde PFAS-achtergrondwaarde in het Antwerpse havengebied.”
De coalitie merkt hierbij het volgende op:- Het is op zijn minst vreemd en weinig ambitieus dat de afperking van 3 μg/kg ds (richtwaarde PFOS) niet haalbaar wordt geacht, louter omdat er mogelijk veronderstelde vermenging met andere niet-3M-gerelateerde-bronnen aanwezig is. Het is de taak van een BBO om de volledige vervuiling in kaart te brengen, dit staat ook vermeld in het Vlarebo:
“Zoals beschreven in het Vlarebo, omvat het doel van een beschrijvend bodemonderzoek de volgende taken:- Het type, de aard en de oorsprong van verontreinigende stoffen bepalen
- Bepaling van de hoeveelheid, de concentraties en de omvang van de verontreinigende stoffen die op het terrein zijn aangetroffen;”
- Het is op zijn minst vreemd en weinig ambitieus dat de afperking van 3 μg/kg ds (richtwaarde PFOS) niet haalbaar wordt geacht, louter omdat er mogelijk veronderstelde vermenging met andere niet-3M-gerelateerde-bronnen aanwezig is. Het is de taak van een BBO om de volledige vervuiling in kaart te brengen, dit staat ook vermeld in het Vlarebo:
BESLUIT:
De coalitie gaat niet akkoord dat afperking van 3 μg/kg ds voor PFOS niet haalbaar is. Het is de taak van het BBO om de aard van de vervuiling in kaart te brengen, mogelijk (veronderstelde!) bronnen in kaart brengen behoren tot deze opdracht van het BBO. Indien er sprake zou zijn van vermenging, is het net de functie van een BBO om klaarheid te brengen. Hierin kan geen voorafname gemaakt worden. Merk hierbij op dat een historisch onderzoek naar alle activiteiten van 3M in de omgeving sinds de start van de PFOS productie nodig zal zijn, inclusief de beschreven experimenten met vervuild bezinksel als meststof.
- titel “2.2.1 Gebruik van blusschuim” op pagina 7 van het rapport: De coalitie is van mening dat mogelijke andere PFAS hotspots owv blusoefeningen ook zijn veroorzaakt door vervuiler 3M. De blusproducten die gebruikt zijn voor de brandinterventies en brandoefeningen werden immers geproduceerd door 3M.
- titel “2.2.2 Aanwezigheid van PFAS in afvalwater”: De coalitie is van mening dat moet onderzocht worden hoe het komt dat het afvalwater van deze verschillende bedrijven PFAS bevatten. Er moet worden uitgeklaard of dit (onrechtstreeks) veroorzaakt is door de vervuiling van 3M.
- Bepaling van de COC’s (compounds of concern)
Ondanks dat PFNA wel is opgenomen in EFSA 4 norm én dat 3M hier een lozingsvergunning voor heeft, wordt deze niet als COC beschouwd in dit BBO. PFNA zou moet meegenomen worden in het BBO.
De coalitie is zeer bezorgd over deze onvolledige werkwijze en kan hier dus niet akkoord mee gaan. Ze betreurt het ontbreken van een coherente aanpak van en visie op de sanering van de gehele regio, inclusief alle bestemmingstypen. Alsook is zij ervan overtuigd dat zowel ecotoxicologische als humaantoxicologische risico’s onderzocht moeten worden. Ook de mogelijke verspreiding moet worden gemeten, wat impliceert dat ook luchtverontreiniging en verspreiding grond- en oppervlaktewater deel uit moet maken van het BBO. Zoals geweten is de vervuiling wijdverspreid en stopt deze niet bij de gemeente-, stads of landsgrenzen. De coalitie vraagt meer duidelijkheid en garanties over de sanering van het gehele leefgebied. Er moeten middelen worden vrijgemaakt om de hele vervuilde regio te saneren, en deze kosten moeten uiteraard verhaald worden op de vervuiler 3M.
- Timeline van het volledige BBO en de volledige sanering
De coalitie stelt dat volgende punten cruciaal zijn om een volledige sanering te garanderen en vraagt dan ook aan OVAM al deze stappen uit te rollen:
- álle volgende fasen van het BBO moeten opgenomen en uitgedacht worden, met als doel de gehele vervuilingspluim in kaart brengen.
- de timing van al deze volgende fasen moet vastgelegd worden. m.a.w. we moeten weten wanneer een volledige BBO beschikbaar is.
- een timing voor een waterdicht saneringsplan voor de volledige vervuilde regio.
- (al dan niet gefaseerde) sanering van het leefgebied.
- een gegarandeerd plan van aanpak voor de hele scope van sanering
- Sanering op basis van welke bodemnormen?
Omdat PFAS nog steeds niet-genormeerde stoffen zijn, bestaat er een bijzonder risico dat er “saneringsnormen op maat” gebruikt worden die te weinig rekening houden met de impact op de ruimere leefomgeving. De selectiviteit in het onderzoek (o.a. het ontbreken van overweging mbt uitloging of het ontbreken van ecotoxicologische beschouwingen) beloven op dit vlak niet veel goeds. Indien iets niet nagekeken of gemeten wordt, kan er immers ook geen rekening mee gehouden worden bij het bepalen van bodemsaneringsnormen.
Saneringsnormen moeten dan ook gebaseerd zijn op een wetenschappelijk correcte selectie die rekening houdt met:
- Zowel humaan- als ecotoxicologische overwegingen, waarbij de laagste norm “wint”.
- De meest recente wetenschappelijke kennis over de humane referentiedosis. Op dit moment is dat de zogenaamde EFSA-4 RfD uit 2020.
- Niet enkel het bestemmingstype van de terreinen waar gronden zich zullen bevinden, maar ook het effect op omliggende gebieden met een ander bestemmingstype, met name wanneer het over natuur- of landbouwgebieden gaat. Zeker vanwege de hoge mobiliteit van deze stoffen moet het effecten van onder andere verwaaiing en uitloging meegenomen worden en waar nodig bufferzones en/of andere maatregelen voorzien worden.
De bodemnormen die momenteel in omloop zijn, inclusief de voorgestelde toetsingswaarden van VITO uit 2020, voldoen geenszins aan deze basisvoorwaarden.
- De sanering stopt niet bij afvoer, wassen of verbranden van de vervuilde gronden
3M en de opdrachtgevende overheid hebben de voorzorgplicht om bij sanering van deze gronden de mogelijke verdere vervuiling via welke emissie dan ook tot nul te herleiden. Het kan bijvoorbeeld niet de bedoeling zijn om vervuilde gronden op een te lage temperatuur te verbranden zodat PFAS zich alsnog verder kan verspreiden via de lucht. Idem indien de gronden zouden worden afgevoerd. Dan dient alles correct afgedekt te worden zodat verdere verspreiding wordt uitgeloogd. Elk mogelijk risico moet geanalyseerd en vermeden worden.